De meest voorkomende vorm van alopecia areata is de pleksgewijze vorm (afb. 1). Er ontstaan ronde of ovale kale plekken op de hoofdhuid, de huid van de baard of de armen. Als er veel van deze plekken zijn die ook met elkaar in verbinding staan is er sprake van alopecia areata subtotalis (afb. 2). Deze kan overgaan in een alopecia areata totalis als de gehele hoofdhuid onbehaard is (afb. 3). Als daarnaast ook haren op andere delen van de huid zijn verdwenen (wenkbrauwen, wimpers, armen, benen, oksels, schaamstreek) spreekt men van alopecia areata universalis. Een bijzondere expressie is de vorm waarbij het haaruitval / haarverlies vanuit de nek naar boven voortschrijdt. Dit is een alopecia areata ophiasis (afb. 4). 
Als het proces beperkt blijft tot één of enkele kale plekken valt het haarverlies niet zo op. Kenmerkend voor een acute alopecia areata (sub)totalis (afb. 5a) is de gelijktijdige uitval van extreem veel haren. Meteen na uitval van de haren toont de huid onder de microscoop duidelijke de uittreedplaatsen van de haren met daarbij vaak zogenaamde uitroepteken haren. Dit zijn haren met een lengte van enkele millimeters die aan de huidzijde dunner zijn dan aan het uiteinde (afb. 5b).

De diameter van de uittreedplaatsen is representatief voor de grootte van de haarzakjes. Hoe kleiner de uittreedplaatsen des te kleiner de onderliggende haarzakjes. Door de diameter van de uittreedplaatsen te volgen kan inzicht worden verkregen in de snelheid van het proces. Als het haarzakje door de auto-immuunreactie kleiner wordt, wordt ook de uittreedplaats kleiner. Het kleiner worden van de diameter van de uittreedplaatsen is van belang voor de beslissing om een actieve behandeling te starten. Afb. 6 toont het volledige herstel bij ongewijzigde grootte van de haarzakjes. Als bij aanvang van de behandeling de haarzakjes al verkleind zijn is volledig herstel niet meer mogelijk. De nog aanwezig haarzakjes zullen slechts korte, dunne haren produceren (afb. 7).